ADO's zomerwandeling

Meerdaal:

een woud met een verleden

 

warande.jpg (21261 bytes)Warandevijver   
wandeling2000kaart.jpg (23296 bytes) Traditiegetrouw beschrijven we in dit zomernummer weer een wandeling. Dit keer gaan we op zoek naar historische en prehistorische plekken in Meerdaalwoud.

Inderdaad, er valt nog wat te zien van wat zich in de eeuwen geleden afspeelde. Maar toch, verwacht geen spectaculaire, of mooi blootgelegde sites. Maar wie zich wat moeite getroost, zal zeker niet ontgoocheld worden. 7 km lang is deze wandeling, die uitsluitend langs bospaden loopt. Modderig en steil op sommige plaatsen. Dus niet geschikt voor fietsen. Wil je op zoek gaan naar de nederzetting uit de steentijd halverwege de wandeling, dan begin je deze wandeling liefst met lange broek, want het struikgewas zit vol teken. Beter voorkomen dan genezen!

Eigenlijk zou je deze wandeling meer dan één keer moeten doen. In de lente of zomer als de natuur op zijn mooist is én in de winter, wanneer de oudste overblijfselen, waarnaar we nu op zoek gaan, beter opvallen.

Laten we de wandeling aanvangen aan het kruispunt van de Weertsedreef en de Naamsesteenweg. Natuurlijk kom je best met de fiets, maar op ons vertrekpunt is er ook een kleine parking. Het is trouwens het vertrekpunt van een speciaal wandelpad voor rolstoel-gebruikers.

Na een 100 tal- meter verlaten we de Weertsedreef en slaan schuin rechts het eerste wandelpad in. Links van ons zien we de Tomberg (1), het op één punt na hoogste punt van Meerdaalwoud, 102,5 meter hoog. In het kaderstukje meer uitleg over deze historische plaats. De plaats oogt nog erg plechtstatig met zijn hoge kruinen van Corsikaanse dennen en de overvloedige varens. We wandelen steeds verder in dezelfde richting. Op een bepaald punt splitst de weg . We nemen daar schuin links. Weldra komen we op het kruispunt met een lange, rechte dreef. Op het kruispunt staat een enorme stenen tafel (2). Hier nemen we links. Deze dreef, de Prosperdreef, is één van die prachtige dreven, afgeboord met zomereiken, die door de hertog van Arenberg in de 18de eeuw werden aangelegd.(zie kaderstukje).

 

Uit het verleden van Meerdaalwoud

Net zoals het Zoniënwoud zijn Heverleebos en Meerdaalwoud de laatste overblijfselen van het uitgestrekte woud, dat vroeger Midden-België overdekte en dat door Julius Ceasar in zijn oorlogsdagboek “Kolenwoud” genoemd werd. De naam sloeg op het algemeen gebruik van de winning van houtskool voor het smelten van de ijzerhoudende zandsteen (limoniet) dat op verschillende plaatsen in onze streken voorkomt. Precies dat gebruik leidde er toe dat grote delen ontbost raakten. Onder impuls van de abdijen hadden ook de landbouw en veeteelt steeds meer grond nodig, wat de ontbossing nog versnelde. De jachtlust van de vorsten en de adel zorgden er tenslotte voor dat toch nog enkele grote bossen overbleven. De Arenbergs, een hoogadellijk geslacht uit het Rijnland, die onder de Oostenrijkse Habsburgers een voorname militaire en politieke rol speelden, waren verwoede jagers én voortreffelijke bosbouwers. Zij waren het die zowel in Heverleebos als in Meerdaalwoud een netwerk van rechtlijnige dreven aanlegden om de jacht en de houtexploitatie te vergemakkelijken. Op detailkaarten vinden we nog oude benamingen voor de stukken bos afgezoomd door deze wegen: omheining Schoon Werk, omheining van de Reebokken enz… Omwille van hun Duitse afkomst werden de eigendommen van de Arenbergs na de oorlog van 1914-1918 gesekwestreerd en werd het Meerdaalwoud samen met Heverleebos en Egenhovenbos volledig eigendom van de Belgische staat. Het beheer is in handen van “Bos en Groen”. Slechts 2 grote wegen doorkruisen het gebied: de Naamsesteenweg, die sinds 1754 het bos doormidden snijdt en de E40 die door het noordelijke gedeelte loopt. Tegen deze laatste verminking rees veel protest. Naast de weg was ook nog een uitrittencomplex voorzien aan de Naamsesteenweg en het huidige motel was ook in het bos gepland. Eén en ander leidde tot de oprichting van de natuurvereniging ‘De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud” die de plannen toch wisten te beïnvloeden. Onder hun impuls werden deze bossen In 1971 als landschap gerangschikt.

Het woudgerecht van Meerdaal

In de Middeleeuwen mocht elke vrije man in principe onbeperkt jagen in bossen, weiden en moerassen. Grote uitzondering waren de vrijwouden. Daar behoorde het jachtrecht uitsluitend toe aan de hertogen. Meerdaalwoud had het statuut van vrijwoud al in 1367 en Heverleebos kreeg dat statuut in 1446. Deze bossen behoorden toe aan het geslacht van de De Croy’s en de Arenbergs. Zij hielden via de woudrechtbank stevig de hand aan hun privileges. Het stropen, het ongeoorloofd kappen van hout en brandstichting werden streng bestraft. Opmerkelijk was dat de woudrechtbank niet alleen jachtdelicten oordeelde, maar alle misdrijven van welke aard ook, die in het bos plaatsgrepen. Nog opmerkelijker is dat de woudrechtbank zich niet alleen bevoegd achtte voor de bossen, maar ook voor de randgebieden. En die randgebieden werden zo ruim geïnterpreteerd dat dit geregeld conflicten gaf met andere rechtbanken. Eerst was de woudrechtbank rondreizend en werd er in de verschillende dorpen recht gesproken. Later werd er op de Tomme een speciaal gebouwtje opgericht voor de rechtszittingen. Nog later werd zitting gehouden op het kasteel van Heverlee. Het bijzondere woudgerecht van Meerdaal werd in 1795 afgeschaft door de Fransen. Enkele van de strenge uitspraken: Hendrik Hendrick uit St.-Joris- Weert werd in 1786 betrapt bij het kappen van groene wissen: 12 gulden boete. Iemand werd betrapt bij het afsnijden van gras en jonge brem: 6 gulden boete. Het afzagen van takken door een sikkel op een lange stok gebonden: 20 gulden. Het spannen van reestroppen werd met 50 gouden realen beboet. Maar ook gevallen van doodslag in het bos werden door de rechtbank gevonnist. In 1514 werd er zelfs iemand veroordeeld de ce qu’il avait   couchié avecq une putain en sa maison.

 

Op vele plaatsen is de bodem bedekt met maagdenpalm. Aan het volgende kruispunt met de Kleine Dreef wandelen we rechtdoor. Aan het daaropvolgend kruispunt met de Walendreef slaan we linksaf. Links van ons zijn de springputten (3) (zie kaderstukje) Bijna niets laat nog veronderstellen dat dit 30 jaar geleden een open terrein was met talloze waterputten. Naar het schijnt is het in die periode een tijdje een geliefd motorcrossterrein geweest. Gelukkig is dergelijk gebruik van het bos voorgoed voorbij. We wandelen voorbij de schuilplaatsen in gegolfde ijzerplaat en nemen het eerste wandelpad rechts.. De wandelkaart van “Bos en Groen” vermeldt dat dit wegeltje te betreden is op eigen risico. Wat meer betekent dat het niet onderhouden wordt, dan dat het gevaarlijk zou zijn. Dit gebied is een stuk bosreservaat in wording. Later, (en voor één keer tijdens deze wandeling blikken we vooruit in de tijd,) als het ecoduct over de Naamsesteenweg zal gerealiseerd zijn, dan wordt dit gebied met het reservaat “de Pruikenmakers” aan de andere zijde van de Naamsesteenweg, één van de grootste bosreservaten van Vlaanderen. Zoals we bij de voorbereiding zelf konden vaststellen zijn de reeën goed vertegenwoordigd in dit bosreservaat. Zij vormen een zeer oude kern die wellicht sedert de ijstijden nooit uit dit deel van de Meerdaalwoud zijn verdreven. Van hieruit is een recente spontane herpopulatie kunnen gebeuren, naar Tielt-Winge en zelfs Grimbergen. In het verleden is ook de boommarter frequent waargenomen, maar de das is recent verdwenen. Na enkele honderden meter zien we links en rechts de Tiense groebe,(4, zie kaderstukje )Íeen soort begroeide brede weg. In het kaderstukje meer uitleg over dit stukje mensenwerk. Op het volgende kruispunt nemen we links de Kromme Dreef. Een prachtige dreef trouwens, met eeuwenoude beuken. Op het volgende kruispunt nemen we de weg links naar beneden. Deze weg voert ons naar de Warandevijver.(5) Ook deze vijver is geen natuurlijke vijver. Hij werd gegraven om het overtollige water uit een groot deel van het bos op te vangen en via een grachtje af te voeren naar de Nethen. De naam refereert aan een adellijk jachtgebied of warande. We steken het grachtje over en nemen nu de weg die ons omhoog leidt naar de Kanseliersdreef. De dubbele bareel duidt de plaats aan waar we de taalgrens overschrijden.  

Saint_nicaise.gif (5887 bytes)

De "enceinte St.-Nicaise"

Boven gekomen slaan we rechtsaf. Deze weg, die eerst redelijk stijgt, volgen we tot we zowat de steile zuidrand van het bos in het vizier krijgen. Daar nemen we links. Een kleine honderd meter verder, opnieuw rechts. Na enig zoekwerk door braam en struikgewas vonden we hier de “Enceinte Saint-Nicaise (6)Het zijn de overblijfselen van een aan één zijde versterkt kamp. De ene zijde was ongeveer één meter hoog; negen meter breed en aangelegd in een halve cirkel met een straal van 50 meter. De andere zijde had door de steile helling geen bijkomende beveiliging nodig. Tussen de aarden wal en de riviervallei stond de eigenlijke nederzetting. Er werd verbrande huttenleem en silexafval gevonden. Langsheen de wal zijn er een zestal terpen, en wat verder in het bos nog enkele. Deze zijn ontstaan door het verbranden van de overledenen, samen met gebruiksvoorwerpen. Bij later onderzoek vond men een bronzen naald en aardewerkscherven uit de ijzertijd. Maar op hetzelfde plateau werden ook pijlpunten en bijlen uit de steentijd gevonden. Allicht is het dus eeuwen bewoond geweest.
We keren nu langs dezelfde weg terug, maar nemen nu een smal voetpad even verderop dat ons terug naar de Warandevijver brengt. Na 50 meter op dat voetpad bemerk je aan de linkerkant een begroeide dubbele tumulus. (7) Ook dit is waarschijnlijk een overblijfsel uit de Gallo-Romeinse tijd. We steken opnieuw het brugje aan de Warandevijver over en volgen de oever naar rechts. Aan de volgende splitsing nemen we links. dubbeletumulus.gif (70438 bytes)

dubbele tumulus

Merk op hoe de klimop de stammen van de beuken bezet heeft. Aan de linkerkant van het pad merken we een sobere grafsteen ter nagedachtenis van een bosarbeider die hier in 1994 verongelukte. Op het volgende kruispunt rechts. (Hier kwamen we daarstraks uit de tegenovergestelde richting) We volgen de kromme dreef tot aan het volgend kruispunt en nemen links. Op dit kruispunt heeft u het mooiste zicht op de Tiense groebe.(8) We hebben tot nog toe vooral door loofwoud gewandeld, maar nu wordt het vooral dennenbos; We steken de Walendreef over. De paaltjes met rode kop duiden de Meerdaalwandeling aan. Zeker ook de moeite waard, 7,3 km lang en uitstekend bewegwijzerd. We houden nu steeds dezelfde richting aan tot we in de buurt van ons vertrekpunt opnieuw de Tomberg zien opdagen. We maken nu een omtrekkende beweging rechts, langs de voet van de voet van de Tomberg. Voor ons zien we dan de Weertse dreef weer opduiken. De Romeinse veroveraars hebben bij hun aankomst het Kolenwoud als “ondoordringbaar” beschreven. Maar zoals je zelf hebt kunnen vaststellen was het toen al eeuwen doordrongen. Hopelijk had deze wandeling een niet al te hoog geschiedenisgehalte en indien dit toch zo bleek, hopen we maar dat de natuur je kunnen charmeren heeft. In het boek "De geschiedenis van de gemeente Oud-Heverlee" van Erik Martens vindt u nog meer over de vroegste geschiedenis van ons dorp.

Zo, voor meer achtergrondinformatie en nog meer dergelijke wandelingen en fietsroutes verwijzen we naar onze gloednieuwe CD-ROM.

springputten.jpg (25011 bytes)

De springputten

Op dit terrein werd na de tweede Wereldoorlog en zelfs tot in 1976 grote hoeveelheden oude munitie onschadelijk gemaakt. Langsheen deze weg zijn nog enkele schuilplaatsen te zien. Door de ontploffingen onstond een micro-reliëf van kleine wallen en putten. Doordat de grond door de ontploffingen erg verdicht geraakte, vulden de putten zich met water. Later ontwikkelde zich in en rond deze poelen een zeer gevarieerde fauna en flora. Mooi, maar kwetsbaar. Daarom werd het gebied ook afgesloten voor het publiek. Respecteer het verbod.

tiensegroebe.jpg (23665 bytes)

Een heirbaan in Meerdaalbos ?

Enkele keren krijgen we langs onze wandeling een zicht op de “Tiense groebe”, een rechtlijnige brede greppel die van west naar oost het Meerdaalwoud doorkruist. (zie het stippellijntje op de kaart) Ze is 2600 meter lang, V-vormig en op sommige plaatsen zelfs 5 meter diep en twaalf meter breed. Naar het oosten toe wordt ze minder diep. Vele mensen hebben zich het hoofd gebroken over de betekenis van dit fenomeen. Was het een zijtak van een Romeinse weg? Niet onmogelijk, want in de buurt signaleerde onderzoeker Dens zes grafheuvels. Bij de Gallo-Romeinen was het inderdaad de gewoonte de urne met de as van voorname personen onder een grafheuvel te plaatsen. Alhoewel er zeker een paar minder belangrijke Romeinse wegen door onze gemeente liepen, is deze uitleg toch betwist. De auteurs A. en G. Vincent beweerden dat er geen sprake kon zijn van een verkeersweg. De Tiense groebe was volgens hen een werk uit de jongere steentijd, vermoedelijk met een godsdienstige betekenis. De herinnering aan het gewijde karakter van de greppel zou blijven voortleven zijn in de Romeinse tijd, en de Gallo-Romeinen zouden deze omgeving uitgekozen hebben om hun doden te begraven. De mineraloog Victor Tallon kwam met nog een andere verklaring, misschien de meest plausibele. Volgens hem was de Tiense groebe gewoon een industrïele weg tussen de vindplaatsen van ijzeroer en de smeltovens. De tumuli zouden eenvoudigweg de begraafplaatsen geweest zijn van de familie ijzersmelters, die met hun werklieden dicht in de buurt woonden.