![]() |
|||
![]() |
dichter in 't dorp |
![]() |
Jo Govaerts |
![]() |
|||
![]() |
![]() ![]() |
Jo Govaerts (23 juni 1972) studeerde Oost-Europakunde aan de KUL en sociale
antropologie voor ontwikkelingshulp aan het SOAS in Londen. Ze is afkomstig van
Oud-Heverlee en woont nu sinds een paar jaar in Schaarbeek - lachend vertelde
ze dat ze in het verleden aan heel wat “plooisessies” van ado had
meegewerkt.
Voor Jo is poëzie schrijven een omgangsvorm met de werkelijkheid, een uitdrukkingsvorm waartoe ze gedreven wordt dank zij de fysische mogelijkheid om met de pen om te gaan. Denken en beelden worden gekanaliseerd in woorden, die in gedachten tot een gedicht worden gekneed voordat het aan het papier wordt toevertrouwd. Een permanente confrontatie met de Nederlandse literatuur is noodzakelijk om een eigen taalrijkdom op te bouwen - en dit was soms een probleem gedurende haar verblijf in Warschau, Krakow en Kazan (hoofdstad van Tatarstan). Daar voelde ze soms de onmacht om in een andere taal de juiste woorden te vinden om gevoelens en indrukken te verduidelijken - maar ook daar werd het soms gemakkelijker om beelden en emoties scherper te omlijnen. De thema’s die het meest aan bod komen : alle vormen van communicatie - reizen - de tijd - het verstrijken van de tijd - de veranderingen in de tijd - de omgeving - en de natuur, soms rust - onbeweeglijkheid zoals een boom - soms griezelig en leeg. Jo : Ik denk dat mijn poëzie toegankelijk is, maar toegankelijkheid veronderstelt eenzelfde kennis en achtergrond. - ook geslacht speelt hierbij een belangrijke rol - de meeste dichters zijn mannen en hebben een enorm verleden aan liefdespoëzie. Vrouwen staan hier nog in een beginfase. Een te kort verslag van een gesprek met een boeiende vrouw - maar op haar vraag maken we vooral plaats voor poëzie. |
|
![]() |
|||
![]() |
Deze zomer heette de rivier Voltava, zij was als een zilveren lint rond onze liefde, en zij was als een zilveren grens tussen twee delen van de stad, het ene waar wij sliepen, en het andere met het plantsoen waarin wij aten en ook weer sliepen maar dan in de zon en erover een brug vanwaar wij keken, het water achterna naar waar het Elbe ging heten. En daarom dat ik zo hou van rivieren, zij zijn steeds hier en alweer verder tegelijk, zij hebben twee namen, stromen door zoveel vrolijke en ook droevige verhalen want zijn van zilver een lint en een grens, zij doen mijn lief het mooiste gedicht opzeggen geschreven voor een ander, en mij weer denken aan een langs een andere rivier weggedreven matroos, maar deze zomer heette de rivier Voltava, zij was als een zilveren lint rond onze liefde en een zilveren grens tussen twee oevers en wij sliepen op beide Uit ”Waar je naar zit te kijken” ![]() |
Waar ik naar verlang vandaag |
|
![]() |
![]() |
Een schuit vervoerde een berg over een rivier, sindsdien verruilde ik mijn geloof in vaste grond voor de pracht van water naar zee, van zand naar zand. Uit “Apenjaren” |
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, elk land, elk huis, laat staan dit lijf is mij te eng. Aan niets, aan niemand kan ik ooit volledig toebehoren dan aan die onbetrouwbare innerlijke stem. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, mijn eigen bouwwerken van het meest flexibel materiaal, vol gaten, voor wie geen grenzen kan stellen aan zijn dromen, vol nestelplaatsen in het eigenwijs gekronkel van een taal. Soms vrees ik dat voor mij de tijd al is gekomen waarin mij elke kracht ontbreekt om van de barre steden waar ik ben nog weg te dromen, maar dan is daar toch weer die stem die in mij spreekt en mij terug tot mijzelf doet komen, d.w.z. die mij openbreekt. Uit “Apenjaren” |
![]() |