 |

|
uit ADO 119
dichter in 't dorp:
Vera van Renterghem
Vera Van Renterghem uit Oud-Heverlee vindt dat volwassenen niet altijd een even positief beeld van jongeren hebben. Onterecht. Door haar verhalen wil ze jonge mensen laten ervaren dat ze mogen twijfelen. Ze vertelt spannende en grappige verhalen over gewone jongeren die gewone dingen meemaken. ‘Veel moet je niet uitvinden,’ zegt ze, ‘er zijn zoveel vreemde dingen in het leven.’
Ze is op zoek naar een uitgever voor haar eerste boek, en volop bezig aan ’t schrijven van een tweede. ‘Ik heb het een aantal kinderen laten lezen’, vertelt ze, ‘en die waren enthousiast.’
|
 |
Een fragment uit “Jorik Cook en het verdwenen fortuin”
36. De geschiedenis herhaalt zich.
Jorik kroop naast de jongen in het warme bed. Ze zaten rechtop, met het halfgevuld kussen achter hun rug. Het tenger schoudertje van het kereltje leunde tegen de bovenarm van
Jorik.
Jorik was blij dat de jongen zich zonder te veel af te vragen schikte in het verhaal.
“Vertel ondertussen eens wie jij bent,” richtte Jorik zich tot zijn buurman.
“Ik ben Louis. Ik ben tien jaar en werk hier sinds enkele maanden als stalknecht. Mijn ouders en broers werken in de fabriek buiten de stad. Omdat de directeur van de fabriek mij niet sterk genoeg vond, heeft mijn moeder aan de graaf gevraagd of ik hier kon komen werken.” Even was het stil. De jongen dacht aan zijn moeder en vader die hij sindsdien niet meer had gezien. Wat miste hij hen. Hij verlangde zelfs die plaaggeesten van broers terug te zien.
“Volgend weekend mag ik voor twee dagen naar huis,” glunderde Louis. “Ik heb al vier spinnen in een bokaal gespaard om in het bed van mijn broers te stoppen. Tenminste, als die beestjes ondertussen nog niet in elkanders spinnenweb zijn verstrikt.” Blijkbaar zat het plagen in de familie.
“Als ik mijn broers veel de stuipen op het lijf jaag, dan zullen ze me minder missen,” verkondigde Louis, overtuigd dat hij een goede daad stelde. Jorik had hem wel een ereteken voor moed willen geven. Het muizenkopje verwerkte zijn eenzaamheid meesterlijk.
“Welk werk doe jij?” vroeg Louis opeens.
“Ik ga nog naar school,” antwoordde Jorik met een lichte blos op zijn wangen. “Maar bij ons moet je naar school tot je 18 jaar bent. Sommigen vinden dat nog veel erger dan in een strafkamp gedumpt te worden. Anderen amuseren zich te pletter.”
“Nou,” stak Louis zijn neus op, “school was bij ons ook geen lachertje. Onze meester ging bij de minste kik die we gaven als een vliegenmepper tekeer.”
“Eigenlijk had ik wel dierenarts willen worden…,” droomde Louis luidop. “Maar kom, nu breng ik ook de ganse dag door bij de paarden. Alleen jammer dat ik er niet rijk van zal worden.”
“Wil je graag rijk worden?” vroeg Jorik.
“Rijk genoeg om terug thuis te kunnen wonen…” legde Louis met een verlegen glimlachje uit.
Jorik glimlachte terug. Hij voelde zijn ogen zwaar worden. Louis geeuwde. Beiden zakten wat dieper in bed. Maar niet voor lang. Een allesdoordringende schreeuw vulde het kasteel. Een rauwe kreet die het ruggenmerg liet stollen. Met bonzend hart schoten de twee jongens weer rechtop.
“W… wat was dat,” hakkelde Louis. Hij zag zo wit als een opengesneden raap.
Ze hoorden mensen rennen op de trap, deuren werden geopend, verschrikte stemmen weergalmden.
“De gravin werd vermoord…door de graaf… ik…ik heb het gezien,” klonk een verstikte stem.
“Haal de politie,” riep een andere persoon.
“Wat verschrikkelijk, … gruwelijk,…” gilde een vrouw.
“Waar is de graaf naartoe?” krijste een angstig meisje. Meermaals schreeuwde ze dezelfde woorden tot iemand haar een klap op de wang gaf om haar te bedaren.
Louis greep Jorik vast, hij kreunde zachtjes.
“Rustig,” suste Jorik. Ondertussen schoten verschillende gedachten door zijn hoofd. De gravin vermoord. Blijkbaar door de graaf. De moord op de gravin in 2001 was geen uniek geval in deze adellijke familie. De geschiedenis had zich herhaald. Misschien was ook in 2001 de graaf de dader. Hij had zoiets al vermoed. Had hij niet ooit ergens gelezen dat moorddadige neigingen generatie op generatie werden doorgegeven? Behoorde gruwel en misdaad tot de genetische erfenis?
“Louis,” fluisterde Jorik, “waar kan ik me verstoppen? Het is niet het moment om gesnapt te worden.”
“Euh…,” hijgde Louis. Hij had veel te lang zijn adem ingehouden. “Ik weet het. Deze wandplaat zit los. Je kan er net achter.”
Bliksemsnel rukten ze de muurplaat los en werd Jorik tussen de buitenmuur en de muurplaat gedrukt. Het rook er muf. De wind blies vanuit de kieren van de buitenmuur op zijn rug. Maar zelfs zonder de koude wind rilde
Jorik. Hij moest zich stil houden. Het leek wel of zijn adem lawaai maakte als een antieke stoommachine. Hoe lang moest hij dit nog volhouden. Angstzweet parelde op zijn bovenlip. Hij moest dringend op iets leuks denken. Iets knotsgeks. Iets
kriebelamusants. Hij kon niets bedenken. Bestond er wel iets leuks? Natuurlijk, waarom bestonden er anders lachspieren. Ach, lachen. Er viel niets te lachen. Hij moest zijn vrienden waarschuwen. Ze zijn in gevaar. De graaf is een potentiële moordenaar. Een gruwelijk monster.
“Haal me terug,” schreeuwde hij in zichzelf. |