![]() |
|
|
Volgens de officiële atlas der voetwegen, ligt er in
Sint-Joris- Weert de voetweg 36. Die zou de verbinding moeten maken tussen de Kaubergstraat en de Leuvensestraat in Sint-Joris-Weert. |
![]() |
|
![]() Zo ziet buurtweg 36 er uit in 2005 |
De lange lijdensweg van een korte voetweg
|
![]() |
|
Deen discussie mogelijk:De volgende afbeeldingen van voetweg 36 bewijzen het bestaan van voetweg 36:
|
Het illegaal afgesloten stuk voetweg ligt over twee percelen, het eerste perceel in bezit van het echtpaar B.-D. (die het in 1985 aankochten van de vorige eigenaar . Een tweede deel van de voetweg 36 is ten onrechte aangehecht bij de tuin van een vervallen woning op het perceel Heidestraat nr 2. Dat laatste perceel kwam in 1996 te koop. Op initiatief van de technische dienst besliste het schepencollege in 1996 om tussen te komen bij de notaris. Ze wezen erop dat op dit perceel een voetweg loopt die sinds jaren is afgesloten. De eigenaar van het eerstgenoemde perceel, B.-D., kocht ook dit tweede perceel zodat het geheel van de illegaal afgesloten voetweg 36 sinds februari 1997 op zijn eigendom ligt. 1981: een eerste aanmaning Al in 1981 schreef de gemeente de toenmalige eigenaar O. aan met het verzoek de voetweg weer open te maken. Deze antwoordde op 2 november 1981 dat de voetweg werd afgesloten door de vorige eigenaar van het aanpalend stuk grond, de echtgenoten J. “Reeds 7 jaar geleden”. De bedding van de voetweg zou volgens de advocaat van B.-D. einde 1973 of begin 1974 over het aanpalend stuk grond van de kerkfabriek van Ottenburg en het OCMW van Sint-Joris-Weert gelopen hebben. Vier eigenaars van de Panoramalaan vragen in 1996 bij de gemeente het heropenen van voetweg 36. Er komt een anonieme melding binnen bij de gemeente dat het perceel van B.-D. onregelmatig is afgebakend. Niet enkel is het geheel van voetweg 36 over zijn gehele lengte achteraan bij de tuin gevoegd van B.-D.maar ook nog een stuk van de toenmalige OCMW-grond aan de overkant van voetweg 36. Ongelukkig genoeg heeft het OCMW inmiddels dat aanpalend stuk bouwgrond verkocht. Interleuven die de opmetingen deed voor deze verkoop en het verkavelingdossier heeft niets gemerkt van die onregelmatigheden. Er wordt na de klacht door de gemeente door Interleuven inderdaad vastgesteld dat het OCMW daar nog een “vergeten” stuk grond heeft liggen van 69 ca dat door die meetfouten nooit is mee verkocht. In november 1996 richt het gemeentebestuur een eerste keer een brief aan B.-D., vraagt om voetweg 36 vrij te maken en stelt voor om het perceel grond te verkopen. B.-D. vraagt schriftelijk om inzage in de verkavelingvergunning, er komt een brief van de advocaat van B.-D. over het geschil van het perceel grond, niet over de voetweg. De gemeente stelt daarop in maart 1997 een studiebureau aan. Die meet alles uitgebreid op, vindt de perceelsgrens-paal terug op een diepte van 70 cm, maakt een heel duidelijk verslag over de situatie en de precieze perceelsgrenzen. Op 10 juni 1997 stuurt de gemeente een nieuwe brief aan B.-D., vraagt om hun afsluitingen en beplantingen te verwijderen uit het ene stuk van het “vergeten” perceeltje dat aan de buren is verkocht, en vraagt nogmaals om voetweg 36 vrij te maken. Ze bieden ook het andere resterende stuk van het “vergeten” perceel te koop aan. Er volgt nog wat briefwisseling over en weer met de advocaat van B.-D. die meent dat de gemeente stilzwijgend heeft verzaakt aan de voetweg. Op 22 oktober 1997 stuurt de gemeente weer een brief aan de advocaat van B.-D. en stelt dat ze aan de gemeenteraad zullen voorstellen om een raadsman aan te stellen indien voor 28 oktober geen aanvang werd gemaakt met het vrijmaken van de voetweg. In november 1997 schrijft de advocaat van B.-D. dat hij bij zijn standpunt blijft en dat de “zogenaamde voetweg zonder enige twijfel is verjaard.”. 1997: de gemeente begint een rechtszaak De gemeente vraagt OMOB om via de rechtsverzekering een advocaat aan te stellen. En vraagt OMOB om als dat kan advocaat Jan Goedhuys hiervoor aan te stellen. OMOB stelt Jan Goedhuys aan als advocaat op 1 december 1997. De gemeente vraagt in maart 1998 over deze zaak bijkomend het advies van de provincie. Inmiddels stelt de advocaat van de gemeente, Goedhuys, voor om de tegenpartij nog aan te manen en een plaatsbezoek te organiseren. De provincie laat inmiddels weten dat volgens haar de gemeente het recht heeft om de openstelling van de voetweg te vorderen. In mei 1998 laat de advocaat van B.-D. weten dat hij de metingen betwist, en wel tijd wil maken voor een plaatsbezoek. In maart 1999 meldt de advocaat van de gemeente dat het plaatsbezoek geen effect heeft gehad en dat hij machtiging wil krijgen om een rechtsgeding in te stellen. Dat moet langs de gemeenteraad. Dat gebeurt ook op 27 april 1999. Op 11 mei 1999 doet ook het OCMW dat. Vervolgens is het schepencollege van oordeel dat ook Interleuven moet tussen komen in de kosten omdat hun foutieve meting mee aan de basis ligt van het geschil. Een reeks brieven en aanmaningen blijven onbeantwoord door Interleuven tot op 5 december 2000. Interleuven verklaart dan bereid te zijn tot tussenkomst in de kosten en vraagt een voorstel. Op 13 februari 2001 geeft het gemeentebestuur aan mevrouw Smets van hetzelfde advocatenkantoor (advocaat Jan Goedhuys werd inmiddels voorzitter van het OCMW ) de opdracht om de procedure te starten tot het openstellen van de voetweg. Op 26 juni 2001 stuurt advocaat Goedhuys een brief aan het schepencollege waarin hij vraagt (drie en een half jaar na zijn aanstelling) of het wel opportuun is om de vordering tot het openen van de voetweg in te stellen. En vraagt na of de gemeente wel degelijk dergelijke procedure wil starten. Het schepencollege van 3 augustus 2001 beslist om zo spoedig mogelijk de procedure te starten. 2002: de rechtszaak wordt stilgelegd. In november 2001 wordt een ontwerp van dagvaarding overgemaakt door de advocaat van de gemeente, de conclusies van de tegenpartij worden uitgewisseld, de advocaat van de tegenpartij vraagt op de zitting van 25 juni 2002 nogmaals uitstel om een antwoord conclusie op te stellen en de nieuwe datum wordt door de vrederechter vastgesteld op 5 november 2002. Korte tijd voordien komt er een telefoontje van de advocaat van B.-D. aan de gemeentesecretaris om een “regeling” te treffen. Kennelijk word op die basis beslist de procedure stil te leggen. Er volgen nog wat (rappel) brieven waarin de advocaat van de gemeente vraagt of de gemeente afstand van geding wenst of afstand van vordering. Het schepencollege van 14 februari 2003 beslist dat het dossier “naar de rol mag worden verzonden”, maar dat ze de overtreders de mogelijkheid bieden een dossier in te dienen om de voetweg in zijn geheel af te schaffen. Indien er tijdens het openbaar onderzoek geen gegronde klachten worden ingediend, is de gemeente bereid de aanvraag ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor te leggen mits de bekomen meerwaarde wordt betaald. Een notitie van 8/10/2003 meldt dat het dossier “voorlopig moet bijgehouden worden”. “Burgemeester laat weten zodra er stappen dienen ondernomen te worden -burgemeester contacteert onze raadsman”. Tot januari 2004 komen er rappelbrieven van de advocaat die wenst te weten of er nu afstand van geding of afstand van vordering wordt gedaan. Bij afstand van geding kan het geding nog worden hernomen, bij afstand van vordering niet. 2005: de rechtszaak wordt hernomen. Na de tussenkomsten van Achter d’Oechelen (meer dan honderd inwoners tekenden onze petitie om deze voetweg te heropenen), krijgt B.-D. op 22 juni 2005 een aangetekende brief van de gemeente (met expliciete verwijzing naar de klachten van Achter d’Oechelen) om tegen 31 juli een dossier in te dienen om de voetweg in zijn geheel af te schaffen en de meerwaarde te betalen. Zoniet zal de gemeente de gerechtelijke procedure verder zetten en bespoedigen. De gemeente informeert begin juli ook haar advocaat van deze stap. Op 30 juni 2005 laat B.-D. weten opdracht gegeven te hebben aan een planoloog landmeter om een dossier in te dienen om de voetweg af te schaffen. Ze zijn eveneens akkoord om de meerwaarde te betalen. Begin augustus 2005 beslist het schepencollege om een eventueel dossier van B.-D. niet langer af te wachten,en intussen het gerecht zijn gang te laten gaan. De advocaat van de gemeente krijgt opdracht om de zaak weer te activeren. Daar gaan allicht nog enkele maanden over. Het ziet er naar uit dat er de volgende maanden eindelijk schot in de zaak komt. Ofwel komt het alsnog tot een uitspraak van de vrederechter, ofwel komt er nog een openbaar onderzoek over de afschaffing van de voetweg op voorstel van B.-D. ![]() |
![]() |
|
![]() |
We hopen dat 25 jaar na de eerste aanmaning het voetwegje ook weer open kan gaan. Van verjaring kan geen sprake meer zijn: de dagvaarding door de gemeente heeft de verjaring tijdig gestuit. Enkel indien de gemeenteraad, niet het schepencollege, afstand zou doen van het rechtsgeding kan de verjaring weer gaan spelen. We nemen aan dat onze raadsleden beter weten. Wordt vervolgd... ![]() |
![]() |